Over de rand
Zo, dat was 2019. Weer een kalenderjaar gehad. Op naar de volgende, zou ik zeggen. Alle terugblikken die met zo’n jaarwisseling gepaard gaan zijn leuk, maar komen wat geforceerd over. Zo groot zijn de verschillen niet van het ene op het andere jaar. Toch doen we met z’n allen of 2020 heel anders wordt dan 2019. Alsof we het kunnen beïnvloeden. Natuurlijk kan er in het ene jaar meer gebeuren dan het andere, maar de wereldgeschiedenis zal zeker door onze goede voornemens niet van koers veranderen. En wat onszelf betreft is dat – tenzij je nu al weet dat je per 1 januari een nieuwe baan ofzo gaat krijgen – ook niet afhankelijk van een jaarwisseling. Om echt iets van betekenis te denken, moet je toch wat verder in de tijd kijken. Zelf merk ik een nogal ontspannen jaar te hebben gehad. Eerder te ontspannen dan iets anders, mede doordat mijn promotie vertraging opliep in de universitaire molen. Een grote uitdaging had me ondertussen wel iets geleken. Maar dat is er niet van gekomen en ook daar kan op de een of andere manier ontspannen mee omgaan. Goh, zou ik wijzer zijn geworden? Niet echt, vermoed ik. Eerder denk ik dat ik nog behoorlijk dezelfde ben als mijn vroegere zelf en die persoon weet helemaal niet wat wijsheid is. Iets is wel veranderd. In biologische termen geloof ik dat je in je jeugd ‘krachtiger’ kunt denken en op latere leeftijd ‘beter’ kunt denken. Ik kan het ook anders zeggen: je denkt met meer energie en soepelheid, maar ook richtinglozer op jongere leeftijd en minder soepel, maar meer geïntegreerd op latere leeftijd. In dat opzicht heb ik wel een verandering bij mijzelf bemerkt en anders constateer ik gewoon dat mijn omgeving sympathiek reageert op mijn grijzer wordende haren. Dat is dus wel anders geweest.
It’s radio time!
Waarom schrijf ik dit allemaal zo op? Dat heeft een concrete aanleiding in de vorm van een telefoontje van Eduard Ditmar (‘Ben van Bommel’) van Gouwestad Radio (www.gouwestad.nl). Samen met oud-stadsdichter Hannekel Leroux verzorgt hij regelmatig een uitzending van een uur over poëzie. Ook mij heeft hij benaderd. Vooraf heeft hij mij gevraagd om hem zoveel mogelijk toe te zenden van mijn dichtwerk. Dat was een makkelijke vraag, want mijn bundels met dichtwerk zijn gewoon te vinden op mijn website: https://www.northedge.nl/?page_id=52&download-category=poezie. Op het laatste moment voegde ik er echter snel een bundel aan toe. Een bundel die ik tot dan niet op het internet gezet had, genaamd ‘Over de rand’. Komt ie nooit aan toe, zo dacht ik. Een jeugdzonde, zo dacht ik. Maar toen hij mij twee dagen na verzending van de mail opbelden, zei hij mij dat hij de hele uitzending met mij uitsluitend aan die bundel wilde besteden. Ik begreep er niets van. Dat is toch oude meuk? Een jeugdzonde? Maar hij hield vol en toen heb ik ja gezegd.
Een dichtroman
Vervolgens ben ik als een haas opnieuw mijn bundel gaan lezen en alsnog op mijn site gezet, zie hierboven. Die heb ik samengesteld in 1989. Lang geleden dus. In het kader van Oudejaarsterugblikken: te lang geleden om nog alles van te weten, te langgeleden om het verschil te voelen. De gedichten die in ‘Over de Rand’ zijn gebundeld zijn specifiek in de zin dat ze de herinneringen oproepen aan een tijd die voor mij veel extremer was dan de huidige. De gedichten zijn bijzonder, zo niet uniek, door de wijze waarop ze bij elkaar zijn gebracht. Een jeugdzonde is het toch niet, maar wat is het dan wel? De ondertiteling maakt het al wat duidelijk: het is “Een dichtroman”. Zodra u de bundel doorneemt zult u weten wat ik bedoel: de bundel bestaat uit verschillende korte hoofdstukken, beginnend met “jeugd” en eindigend met “dood”. Het is de bundel van iemand die aan het einde van zijn leven staat, ergens in een oude doos zijn gedichten heeft gevonden en die met verwondering langs zijn eigen tijdlijn neerlegt. Aan het begin van elk groepje gedichten schrijft hij in een half of heel A4 op wat hem in elke levensfase is gebeurd. Dat gaat op en neer: van de angst van de pubertijd naar het studeren en de eerste verliefdheid. Dan door naar het werk, maar ook naar het einde van de liefde, dan een moment dat hij zichzelf tegen komt en, zeg maar, gek wordt. Gelukkig volgt er dan nog een rustiger fase waarin hij zijn vrouw hervindt voordat de ouderdom hen beiden inhaalt en het onvermijdelijke einde volgt. Een levensroman in groepjes gedichten, waarvan de groepen groter worden naarmate de leeftijd verder opschuift. Grotendeels gedichten dus vanuit een levensfase die de auteur nog lang niet bereikt had toen hij de bundeling maakte. Ik moet rond de 30 geweest zijn toen ik in de kelder van mijn eerste eigen huis op de grond zat en stapeltjes maakte van mijn gedichten. Dat lukte niet best, totdat ik mij opeens een veel oudere man voelde die in een doos op zolder oude gedichten van hemzelf vond, ze door ging bladeren en zo in verwondering terugkeek op zijn eigen leven. Met oude schouders en kromme gang ben ik toen achter mijn computer gaan zitten en heb in iets meer dan een nacht en zeer intens de hoofdstukken van mijn/zijn leven geschreven.
Achtergronden bij een bundel
Wat mijn leven niet was. Gelukkig maar. Werken doe ik nog volop, gescheiden ben ik nooit en van gekte ben ik zelf ver genoeg gebleven. Ouderdom en dood komen onvermijdelijk dichterbij, maar in vergelijking met anderen, ook jongere mensen, zijn we er nog heel ver vandaan. Dus waar kwamen al die gedichten vandaan? Hieronder ga ik op onderzoek. Ik laat de lezer zelf bepalen of dat interessant is.
De bundel was echt klaar in de zomer van 1989, wat het jaar na mijn trouwen was. Kennelijk had ik het gevoel dat ik wat kon afronden, dat ik in rustiger vaarwater terecht was gekomen of aan een nieuwe fase begonnen was. De bundel was een punt achter een afgesloten periode, die startte met een studieperiode die me veel te lang duurde en waarbij ik sterk verlangde naar het echte leven van werk en het met de liefde ook niet echt opschoot. Zeker aan dat laatste heb ik een meerdere gedichten overgehouden. Sommigen zouden me kromme tenen geven, anderen zijn klompjes goud. Ik studeerde af in een tijd van werkeloosheid, zonder perspectief ook op werk. Dan heb je hoge verwachtingen, veel kracht en je kan er helemaal niets mee. Ook frustratie geeft inspiratie. En als je dan op 1 december 1984 eindelijk je eerste baan hebt, als laagbetaalde assistent bij een klein onderwijsbureau waar je wat ervaring mag opdoen als side-kick van een briljante directeur terwijl je ondertussen aan je dissertatie werkt, ja dan denk je dat je er eindelijk bent. Om dan drie weken later, de dag voor de Kerst te ontdekken dat de directeur een façade aan het ophouden was en dat dit hem niet meer lukte. Dat alle opleidingen van het instituut verlies leiden, dat de rijksbijdrage van 100% naar 0% gaat, dat alle medewerkers na nieuwjaarsdag verteld moet worden dat het kantoor moet verhuizen, het contract al getekend is en dat dus eigenlijk al het zittende personeel de baan verliest en dat de voorzitter van het bestuur een geheim agent is die tegen hem samenzweert en …
Ik heb die voorzitter op kerstavond gebeld. Hij (met inderdaad een achtergrond als veiligheidsman) had waarschijnlijk niet het gevoel dat hij keuze had, maar gaf me ondanks dat vertrouwen en liet me doen wat de directeur had moeten doen, inclusief het personeel informeren, ontslagen regelen en het kantoor verhuizen, maar ook het voor het eerst winstgevend verkopen van opleidingen. De strijd om te overleven was begonnen.
Van onder het bureau
Een tijdje heb ik in de nieuwe locatie in Utrecht onder mijn bureau geslapen, waarna mij onderdak werd aanbevolen bij de heer Van Bekkum, de oud-rector van mijn middelbare school. Met hem had ik tot in de kleine uren gesprekken over de situatie, maar ook over zijn verzetsleven (ontsnapt uit kamp Amersfoort) en over mijn zorgen, hopen en gedachten. Ik vertelde hem over mijn gedichten en hij wilde zien wat ik had. In plaats van ze af te doen, deed hij ze in een envelop en stuurden ze naar een vriend in Hilversum die een radioprogramma over poëzie had gehad voor de Nederlandse omroep. De aanmoediging die ik toen kreeg was precies wat ik nodig had. Heel veel onwezenlijk intense dagen werden gevolgd door een stil uurtje schrijven en schrappen.
Een deel van dat schrijven ging onvermijdelijk over mijn toenmalige baas. Gedurende een periode van zo’n twee jaar bleef hij verbonden aan het bureau zonder een dag feitelijk werk te verrichten. Wel had hij ‘episodes’. Episodes die soms alleen maar maf waren, maar ook ronduit bedreigend, inclusief gijzelingssituaties. Gekte kreeg zijn gezicht. Tussen de episodes door was hij regelmatig opgenomen, maar met zijn intelligentie wist hij zich kennelijk altijd zo goed voor te doen richting de behandelaars dat ze hem steeds weer terug lieten komen. Samen met de voorzitter en mijn nieuwe secretaresse zijn we daar zo goed als mogelijk mee omgegaan. En ondertussen werkten we ons drie keer in het rond om goede opleidingen op de markt te zetten en ondertussen de teruggang in subsidie voor te blijven. Ook gekkenwerk, maar dan anders.
Omdat de directeur veruit het grootste deel van de rijksbijdrage ontving, was er geen geld voor een vervanger en bezorgde mijn voorzitter mij een supersnelle carrière; per half jaar werd mijn functiebeschrijving fraaier. Een beetje betaalde zich dat ook uit in salaris toen eind 1986 de directeur uiteindelijk kon afvloeien. Eindelijk waren we vrij om echt vaart te maken en dat gebeurde dan ook. Een mooi jaar volgde waarin we met een paar medewerkers en een hond een hecht team vormden en dag en nacht werkten. Aan mijn promotie schreef ik ook nog steeds, tot ik op een avond oververmoeid tegen de vloer van een disco sloeg. Maar met mijn gedichten ging ik door. Totdat ik ergens tussendoor een afspraak met iemand had in een cafeetje in Gorcum. Dat werd een relatie en meer. Alles ging beter en de behoefte om te schrijven werd minder. Toen we afspraken om in de zomer van 1988 te gaan trouwen, had ik het gevoel dat de wereld aan mijn voeten lag en vond ik het tijd om mijn gedichten te gaan bundelen. Ik maakte stapels op de vloer van de kelder van het nieuwe huis en de rest weet de lezer al. Of nee, niet helemaal. In het vroege voorjaar van ’88 zorgde een verwaarloosde griep voor opzwellingen van mijn polsen en enkels. Het werd steeds erger. Eerste diagnoses wezen op reuma. Na een tijdje kon ik nog maar een paar uur per dag werken, moeizaam en pijnlijk. Zou ik op krukken moeten trouwen? Kan ik haar dit aandoen? Uiteindelijk zou het bijtrekken en geen reuma blijken te zijn. Ik was net op tijd genezen voor de bruiloft. Maar het had er wel ingehakt, van de gedichten gedichtjes gemaakt. Niet lang daarna volgde een nieuwe klap toen ook toen Van Bekkum na een kort ziekbed overleed en het verdriet horror werd toen zijn broer tijdens de begrafenis een hartstilstand kreeg en ook overleed. Hoe moet je daar zin aan geven?
De bundel is door mij afgerond en natuurlijk opgedragen aan Van Bekkum. Met nog een restje ambitie heb ik de bundel nog opgestuurd naar een uitgever, maar toen die terugkwam met een afwijzing vulde ik dat zelf in als een terechte afwijzing: een typisch debuut misbaksel, teveel van het goede om serieus genomen te kunnen worden. Maar eigenlijk was mijn energie er al uit. Ik was op weg naar een nieuwe baan, bij Stichting de Baak, een nieuw huis en nieuwe plannen, nu voor een roman. De bundel legde ik, net als het dichten zelf, terzijde. Dit op één gedicht per jaar na, te schrijven voor de kerst.
En dan is die bundel nu weer opgeduikeld. Wat leuk, wat erg. Wat een goede teksten, wat een pathetisch gedoe. Wat een knappe gedichten, wat een misbaksels. Zo gaat het nu al even heen en weer in mijn hoofd. Voor wie zelf het oordeel wil vormen, hier is weer de link naar de rubriek met gedichten. Je vindt ‘Over de rand’ bovenaan of HIER:
Peter Noordhoek