Onlangs werd ik uitgenodigd voor een basketbaltoernooi van vereniging ‘Rebound’ in ’s-Gravendeel, een dorp op het eiland De Hoeksche Waard, waar ik getogen ben. Dit ter gelegenheid van het afscheid van Cok Eckhart. Na 40 jaar lidmaatschap stopte hij ermee. De club wilde graag dat ik samen met de andere medeoprichters van toen er ook bij zou zijn en meedoen. Voor Cock, graag. Fantastische vent. Het vooruitzicht van een toernooi deed me aarzelen, na zeker 20 jaar geen bal meer in de ring te hebben gegooid. En dan was er nog die herinnering van de openingswedstrijd van de nieuwe club. Het is tijd dat ik mijn wreedste herinnering deel. Na deze blog heb ik geen geheim meer.
Mijn vrienden waren erbij. Vlak voor aanvang hielden ze me bezig met hun grappen en grollen. Een fluit klonk. Ik maakte me met moeite los uit hun greep en stormde de vloer op, richting de mêlee onder de basket. Uit die groep kreeg ik bal toegeworpen. Ik plukte de bal uit de lucht en zocht gelijk de ruimte. Daar! Met de bal vloeiend stuiterend onder mijn hand, snelde ik naar de basket en maakte, hoog springend, een perfect lay-up. De bal cirkelde langs de binnenkant van de ring en viel door het net.
Stilte. Een moment van verbijsterde blikken. Een volgend moment waarin het besef zich klein door mijn hersens lekte. Vrienden die links en rechts van hun bank af rollen. Ik had gescoord … in de basket van mijn eigen team.
Tsja. De uitnodiging voor het toernooi markeert dus het moment dat ik 40 jaar geleden heel knap een 2-punter tegen mijn eigen team haalde. Voor basketbal heel bijzonder. Mijn lieve, goede vrienden uit de middelbareschooltijd herinneren me er al 40 jaar aan, maar voor de rest voor de wereld heb ik het maar stil gehouden. Wellicht is het tijd om me er overheen te zetten. Er zijn redenen genoeg. Het doet mij zelfs aan het wonder van zo’n dorp als ’s-Gravendeel denken. En waarom er überhaupt een jubileum te vieren valt. Oftewel: hoe je een dorp door de tijd heen trekt. Want niets gaat vanzelf, en zelfs dat niet.
Ik was 18 toen ik hielp om Rebound op te richten en gelukkig was er o.a. Cock Eckhart om te helpen. Ervaring had ik al: op m’n 16e hielp ik om aan de Binnenmaas een windsurfvereniging op te richten, maar dit was toch anders. Er was een sporthal in het dorp gekomen. Naast voorspelbare sporten als zaalvoetbal en tennis, was er ook een volleybalclub gekomen, maar ik miste wat: basketbal. In die tijd zat ik op school in Oud-Beijerland en dat was een echte basketbalschool, met in de eigen club BOB alumni als Kees Akerboom. We hadden de eerste Amerikaanse pro in huis. Dat moest er ook in ons dorp komen. Een beetje overmoedig, maar wat zou het. Het werd in ieder geval de start van Rebound. Maar daar wil het eigenlijk niet over hebben. Ik wil het over die sporthal hebben. En over het dorp. En hoe het uit de 50-er jaren naar de 70-er jaren sprong en hoe erg de manier waarop dat gebeurde inspiratie zou kunnen bieden voor nu, want hier hebben we het over een maatschappelijk initiatief voordat iemand op het idee kwam het zo te noemen. Een in z’n soort waanzinnig succesvol initiatief.
Dit stukje Lekker Lang Lezen schrijf ik op basis van mijn eigen jeugdherinneringen. Die kunnen niet alleen fout zijn, maar ook nogal gebrekkig als het om de namen gaat van alle mensen die er een rol in speelden. Excuses aan hen, maar kom toch maar mee in dit verhaal, een verhaal dat ruwweg 15 jaar voor de oprichting van Rebound start. Toen de zestiger jaren aanbraken, maar de vijftiger jaren nog heersten.
= o =
Een man kwam op bezoek bij de dokter. De man, een belangrijker ondernemer in het dorp, verkeerde in algehele staat van ‘malaise’. Moe, lusteloos, ziek, neerslachtig. Nu zouden we zeggen dat de man een burn-out had, maar toen kende nog niemand die term. Of en wat de dokter, mijn vader, hem iets van medicijnen voorschreef, is mij niet bekend. In ieder geval heeft de man mij later verteld dat mijn vader hem een dosis gezond verstand heeft voorgeschreven: ‘Wat jij moet gaan doen, is meer bewegen.’ De man had echter geen zin in de enige twee sporten die het dorp echt te bieden had: voetbal voor de arbeiders of korfbal voor de christenen, wellicht omdat hij als ondernemer in het dorp nogal zichtbaar was en de keuze niet eenvoudig was.
Uit dat spreekkamerbezoek is de oprichting van de tennisclub ’s-Gravendeel voortgekomen. Mijn vader was thuis een stille en ik was toen pas een jaar of 5 oud, maar ik denk dat hij wel aangetrokken werd door die nieuwe, moderne sport van heldere lijnen, oranje klei en witte kledij. Hij ging een groep mensen om zich heen verzamelen die ook wel de sprong naar het nieuwe wilden maken. Daaronder de vrolijke slungelachtige boer Reinier van de Berg, die tussen het boerenwerk door nieuwe machines ontwierp en Dick Barth, diezelfde gedrongen ondernemer die op het spreekuur kwam, en onderdeel van een familie die zich door aan het ontwikkelen was van een traditionele vlasfamilie naar een machinebedrijf voor de landbouw. Moderniseerders dus. Ietsjes later zou daar onder meer de nieuwe directeur van de openbare school bij komen, Mees Boer. De rebellenclub kreeg vorm.
Tegelijk stond het hele dorp nog met beide benen in de verzuilde jaren vijftig. De vlasindustrie had ervoor gezorgd dat ’s-Gravendeel een dorp was met een echte arbeiderspopulatie en de PvdA als grootste partij en een forse openbare school. Tegelijk was het een door en door christelijk dorp, met een grote hervormd kerk in het midden van het dorp, aan het einde van de kreek, maar ook met daarnaast nog de afgesplitste kerken, voorop de gereformeerde en christelijk-gereformeerde kerk. Heel trots was men op de eigen ‘Christelijk-nationale school’. Wij schoolkinderen moesten dan ook niets hebben van de ‘openbare klapsigaren’.
Beide traditionele volksdelen hadden hun leiders, waaronder enkele hele goede wethouders, maar twee koppen sprongen er in gereformeerde hardheid bovenuit: die van burgemeester Verplanke en van dominee Arntzen. Beide hadden persoonlijkheden die groter dan het dorp waren. Verplanke zou uiteindelijk de Vereniging Nederlandse Gemeenten gaan leiden, Arntzen een eigen kerkgemeenschap. Beide mannen waren niet makkelijk, maar hadden wel visie.
Naast de burgemeester en de dominee moest natuurlijk nog een derde notabele staan: de dokter. Er was al een dokter in het dorp, dokter De Haas. Toch lijkt mij dat de hoop werd gevestigd op de jonge nieuwe gereformeerde dokter die in ’59 met zijn vrouw ging wonen in het doktershuis, aan de andere kant van de kreek, het hoge andere middelpunt van het dorp: in ’53 was dat de plek waar de dorpsgemeenschap haar toevlucht zocht.
Dat leek ook goed te gaan. Binnen korte tijd zat de dokter op in het voor hem gereserveerde deel van de kerkbank vooraan in de gereformeerde kerk, zat hij in het schoolbestuur van de Christelijke school en in een reeks andere functies. Toch waren er al snel tekenen dat hij er minder dan traditioneel inzat. Zo liet hij al snel het bordje ‘gereserveerd’ van de voorste naar de achterste bank verplaatsen, onder het moment dat hij snel de kerk uit moest kunnen gaan bij een ongeval en liet hij zich zelden zien in de korfbalvereniging. Het spreekuur waarin de tennisclub werd geboren zou alles op de spits drijven.
Waar draaide het om? De zondagsrust. Terwijl ik druk bezig was om als 7-jarig jongetje met mijn kleurpotloden de zelfgemaakte tekeningen voor de nieuwe tennisbaan onleesbaar te maken, werd een strijd gevoerd over de komst van de tennisbaan. Daar was een vergunning voor nodig en dus een raadsbesluit. En hoe kon men er nu zeker van zijn dat de tennisclub niet op zondag zou worden gebruikt? Verzekeringen dat er respectvol met de zondagsrust om zou gaan werden niet echt geloofd. Dat werd pas anders met mijn vader in de rol van voorzitter. Niemand kon zeggen dat hij niet door en door gereformeerd was. Dat werd ook anders doordat dominee Arntzen (een fantastisch iemand buiten zijn geloof trouwens, ik heb fietsen van hem geleerd) tegen die tijd al vol in zijn kerkstrijd buiten het dorp terecht kwam en vooral doordat de burgemeester een nuttige neutrale bondgenoot ontdekte in de dokter in zijn dagelijkse strijd om het socialistische en het kerkse deel van zijn raad te verzoenen in het opkomend tij van de zestiger jaren.
Zo kwam de tennisclub er. Het werd een groot succes. Al snel kwam er behoefte aan extra banen. En tegelijk kwamen er andere wensen bij: nieuwe velden voor de voetbal, een zwembad waarbij de dode kikkers niet langs de bak lagen en – heel belangrijk – toch ook wel de behoefte bij de korfbalclub om niet langer tussen de koeienvlaaien door te hoeven spelen op een iets aangepast weiland. Er moet iets gebeuren. De jeugd van ’s-Gravendeel moest worden beziggehouden. Anders zouden ze maar rare dingen gaan doen in die ‘sozen’ van ze. Dat haar werd ook steeds langer.
Maar de verhoudingen binnen de raad waren alleen maar vaster komen te liggen. De polarisatie was enorm. Het is in die tijd dat burgemeester en dokter elkaar opnieuw wisten te vinden. In 1965 werd de Sportstichting ’s-Gravendeel opgericht. Dat gebeurde met betrokkenheid van de gemeente, maar in de kern was het een particulier, of wat we nu zouden noemen; een maatschappelijk initiatief en om die reden getrokken door mijn vader, de dokter, als voorzitter en met Mees Boer, de schooldirecteur, als secretaris. Na een zeer spannend raadstraject werd de kwestie zondagsrust geneutraliseerd en kon de stichting van start.
Een paar jaar later konden de nieuwe velden op de “Trekdam’ worden geopend. De burgemeester en de dokter trokken samen op, beide strak in het pak. Het lijkt er eerlijk gezegd op dat de echtgenote van de burgemeester (links) en die van de dokter (rechts) een afspraak hebben gemaakt over de jurkjes en witte handschoenen. Die bril van mijn moeder is natuurlijk wel te gek.
Tien jaar na deze opening kon ook een nieuwe sporthal door de stichting worden geopend. Maar wat gaan we in die hal dan doen? Iets later verscheen er een kleine annonce in de krant met de vraag wie er zin had in basketbal. Dat werd Rebound. De eerste wedstrijd werd gelukkig gespeeld voordat overal foto’s van werden genomen.
= o =
Het is een simpel verhaal. Iemand bedenkt een reden om een tennisclub te willen. Andere iemanden volgen. Iemand bedenkt een manier om de problemen in de raad te overwinnen. Andere iemanden volgen. Iemand bedenkt dat het nodig is een sportpark te hebben. Iemanden volgen. En een sporthal. Iemanden volgen.
Het lijkt zo logisch, maar het is niet vanzelfsprekend. Ergens in al die stappen, en goeddeels onbewust, is het dorp zich gaan aanpassen aan de nieuwe tijd. Dat zijn allemaal ideeën en beslissingen geweest waar iemand en nog iemand en nog iemand zich sterk voor heeft gemaakt. Het is niet ‘de’ geschiedenis die zich hier afspeelt – het zijn mensen die naar voren stappen, om wat voor motief dan ook. Op die manier is er als het ware over breuklijnen in de tijd heengestapt. In andere dorpen en plaatsen is dat niet gebeurd, of veel later.
Vooruitgang is ook een keuze, wil ik maar zeggen. En het interessante is dat hier de vorm is gekozen van een maatschappelijk initiatief, een stichting. Later zou deze stichting naar mijn indruk nogal verzakelijken en soms niet meer vormen dan een soort gemeentelijk uitvoeringsorgaan, maar zelfs in die tijd was de stichting bij machte meer aandacht voor de noodzaak van onderhoud te vragen dan klassieke ambtenaren hadden gekund.
Zou dat nu nog zo kunnen? Waarom niet. Er is wel iets verdwenen. De vanzelfsprekendheid waarmee ‘de notabelen van het dorp’ de kar trokken is er niet meer. Mijn vader en zijn vier broers kwamen zonder vader en volstrekt berooid terug uit Nederlands-Indië, maar vanaf het moment dat hij en zijn vrouw vanaf hun bovenverdieping in de gemeente Dordt, met mij en mijn broertje op de arm, het doktershuis introkken, was mijn vader de dokter en stonden voor iedereen – ook voor mijn moeder en ons kinderen – de spelregels vast. Dat is niet meer zo. Dat is goed en dan zie je ook dat met mensen als Cock Eckhart de ontwikkeling van het dorp gewoon doorgaat. En daarna ook. Tenminste, dat hoop ik.
Die zondag van het basketbaltoernooi voor Cok Eckhart, op weg naar de sporthal op de Trekdam, nam ik een omweg via de Zuid Voorstraat langs ons oude huis. Direct daarna nam ik de afslag rechtsaf, richting de Rijkestraat. Opeens bevond ik mij midden in de drukte van de uitgaande Gereformeerde kerk. Onze, mijn oude kerk. Het publiek dat de kerk uitkwam was zo mogelijk nog keuriger en hoofdbedekter dan in onze tijd. Iets verderop kwam ik ook terecht tussen de wandelende kerkgangers van de christelijk-gereformeerde kerk. Toen draaide ik de Strijense dijk op, ging linksaf, rechtsaf en kwam op het parkeerterrein van de sporthal. Korte broeken, T-shirts alom. Anders dan vroeger nu ook volop tatoeages. Een andere wereld, maximaal honderd meter van elkaar vandaan.
Alles is veranderd, niets is veranderd. De twee werelden liggen mogelijk nog verder uiteen dan in de vijftiger jaren van de vorige eeuw. Wie helpt ze overbruggen?
Peter Noordhoek