Aan het begin van oudejaarsavond keken we naar een film, Boyhood. Het gaat over niets. In ieder geval niets dat ik normaal als filmwaardig zou beschouwen. Een jongetje wordt een jongen, wordt een jongeman. Hij maakt mee wat vaker mee wordt gemaakt. Niets bijzonders. En toch fascineerde het. De herkenning, de gêne, zelfs de puistjes. Vreselijk, maar ook vreselijk mooi.
Loes pakte haar kans. Normaal ben ik niet zo van dit soort films (denk: groots, rauw, knallend, snel). Maar ja, ik had de film zelf voorgesteld, recensentgevoelig als ik best wel ben. Ze was er blij mee. De vragen kwamen in ieder geval snel. ‘Herken jij jezelf als jongen?’ ‘Ging het bij jou ook zo?’
Ons 25-jarig huwelijksfeest ligt alweer ruim achter ons, maar dat betekent nog altijd dat we elkaar bijna de helft van ons leven niet gekend hebben. En al hebben we veel over ons voor-we-ons-kenden-leven verteld, het blijft voor haar toch wel moeilijk voorstelbaar hoe mijn moeder haar best moest doen om mij van mijn dorpse dialect te bevrijden en hoe ik later met ‘foute’ vrienden de polder onveilig maakte, net zoals ik het lastig blijf vinden om mij haar uitgesproken brave jeugd voor te stellen in wat voor mij altijd een verre grote stad was geweest.
En zo begonnen we ook maar te spreken over onze dingen van niets en we begonnen met het voor de hand liggende: Oud en Nieuw. Ook Loes was dan een jongetje. Dan hielp ze haar vader bij het maken van de oliebollen. Ze mocht de bolletjes deeg met de ene uit de andere lepel scheppen en voorzichtig in de olie schuiven. Deed ze dat niet snel genoeg en dreigden de eerste bollen al helemaal gaar te zijn voordat de laatste er inging, dan kreeg ze “Opschieten, jongetje” te horen. Dan was ze dus opeens een jongetje.
Het is een verhaal dat ze elk jaar vertelt, vol liefde. Toch is Loes verder in elk opzicht geen liefhebber van oud en nieuw. Ze heeft het over donker, koud en knallen. Ze heeft het over weemoed, het einde van iets, een jaar. Maar zelf denk ik dat het alles te maken had met het beroep van haar vader: brandweerman. Brandweerman zijn in Den Haag op oudejaarsavond … Zelf had ze niet dat beeld: brand was brand, dienst was dienst. Maar waarom zei ze dan dat ze die avond altijd hoopte op regen?
Mijn vader was huisarts. Als hij op oudejaarsavond dienst had dan ging de bel aan de voordeur. Wie in de buurt was, deed open. Als ik, slungelige tiener, boos op de wereld, etcetera, open deed en een schuldbewuste blik zag, dan hoefde ik de bebloede hand niet eens te zien. Ik wees mijn vinger en zei dat ze om moesten lopen naar de wachtkamer aan de zijkant. Vast met in mijn ogen de blik: sukkel. Ontoelaatbaar gedrag dus van een strontvervelende puber, ik weet het, maar achter de puberirritatie zat de teleurstelling dat mijn vader uit de avond weg moest. En ik hield wel van oud en nieuw. In al haar fasen. De stille rustige aanloop van de avond, niet zelden met een spel – zo vervelend, maar ik was er wel goed in. Het kijken naar Wim Kan terwijl de eerste gasten binnenkwamen, met oom Jan als kenner van de politiek. Hij was het altijd met Wim Kan eens. Natuurlijk. Ik niet. Dan het aftellen naar twaalf uur, een echt glas champagne. Klinken, het beste wensen, oude tantes kussen. Dan het vuurwerk. Ons huis lag midden in het dorp, aan de kreek. Het hele dorp begon na 12 uur om de kreek en ons huis heen te cirkelen (doen ze waarschijnlijk nog steeds). Je leerde om niet bang te zijn als je vuurwerk naar je voeten kreeg. Je leerde in je eigen groepje op andere groepjes ‘nozems’ af te stappen (en zag ondertussen de deur van de wachtkamer weer open gaan. Pa was bezig.) Het was mooi en bovenal spannend. En na een klein uurtje verliet ik het volle huis, pakte mijn fiets (later de brommer) en fietste, scheurde naar het dorp 5 kilometer verderop waar mijn vriend Hans het echte feest gaf en ik de plaatjes draaide. Rond 5, 6 uur lag je daarna in bed – en bedacht hoe fantastisch de feesten wel niet moesten zijn in de grote stad.
Loes kan me dan zo sceptisch aankijken als ik dit soort dingen vertel. Maar ze wilde toch dat ik vertelde …? Nou ja, laat maar. Het is waar, het is allemaal gebeurd – en meer. Maar net zoals in de film de regisseur uiteindelijk niet meer kon doen dan registreren en suggereren wat de jongen overkwam, zo is het nog steeds moeilijk om iets weer te geven wat er in dat hoofd van jongens zoals hij en ik omgaat en waarom ik nog steeds zeg dat ik oud en nieuw zo mooi vond, terwijl grote stukken me of totaal verveelden of me angst aanjoegen. De werkelijkheid is dat ik zo blij ben dat ik die leeftijd niet meer heb. Dat ik niet meer hoef.
Er is wel iets dat mij bezighoudt en waar ik, zoals ik nu ben, niet uitkom. Laat ik het uit proberen te leggen. Vuurwerk. Ik hoor het vreselijk te vinden. Vanwege de vader van Loes, vanwege mijn vader. Vanwege elke oudere en elke jongere die het vuur in de lucht prachtig vinden en het vuur tegen de schenen doodeng. Verbieden die handel, heel simpel. Toch kan ik me daar niet toe brengen. Ergens in die rottijd heb ik mezelf wel wat geleerd met vuurwerk. Ik snap heel goed dat mijn nu bijna geriatrische generatie uit de 60-er jaren er alles aan doet om een rustige dag te hebben zonder knallen en als vertegenwoordiger van de opvolgende generatie is de behoefte om zelf nog te knallen wel verdwenen, maar toch zegt iets me: laat het blijven gebeuren. Laat het knallen. Geef de nozems van nu de ruimte, juist met oud en nieuw. We worden ouder en wij die ouder worden laten ons leven bepalen door wat mis kan gaan en niet meer door welke avonturen we nog kunnen beleven. Waar halen we het recht vandaan om jongeren hun knallen te ontnemen? Ja maar, Noordhoek, is dat romantische idee jou ook maar één oog waard? Mijn verstand zegt: nee, natuurlijk niet. Mijn intuïtie zegt …
dat ik een heel leuk gesprek aan het verknallen ben. Zelden wenkbrauwen zo hoog gezien. Toch de verkeerde film gekozen.
Peter Noordhoek